Archief Eduard Karsen
Op 27 november verwierf het RKD bij veilinghuis Bubb Kuyper in Haarlem een klein archief van de kunstenaar Eduard Karsen (1860-1941). Deze nieuwe aanwinst vormt een mooie aanvulling op hetgeen het RKD al van deze schilder heeft. Het RKD ontving al eerder (in 1995) een bescheiden archief met brieven aan, knipsels over en foto's van Eduard Karsen afkomstig van zijn nicht. Het nu aangekochte deel bevat correspondentie van bekenden, de kunsthandel en kunstenaarsverenigingen met de schilder tussen ca. 1910 en 1940.
Dromerige verbeeldingen
Eduard Karsen (1860-1941) behoorde tot de schilders van de Amsterdamse school, net als George Hendrik Breitner, Jan Veth, Willem Witsen en Jacobus van Looy. Hij had ze aan de Amsterdamse Rijksacademie ontmoet waar hij tussen 1878 en 1885 lessen volgde. Typerend voor deze kunstenaars was wel hun streven om het persoonlijk gevoel te verbeelden in hun kunst. En Karsen voerde dit wellicht het verst door. In eenvoudige onderwerpen zoals stads- en dorpsgezichten, boerderijen of tuintjes beperkte hij de menselijke aanwezigheid tot een minimum. Zijn schilderijen waren geen momentopnames maar dromerige verbeeldingen waar tijd geen rol speelde. Hij gaf zijn schilderijen titels als Avond, Lente of Najaar waardoor zijn onderwerpen het hier en nu overstijgen. Zijn composities lijken ongekunsteld, zonder raffinement. Om dat effect te bereiken liet Karsen zijn schetsen soms jaren liggen voordat hij ze omwerkte tot een schilderij, ze moesten eerst een herinnering worden. De schrijver Albert Verwey schreef over Karsen: 'De werkelijkheid had hij lief, maar omgedroomd'.
Blijvende waardering
Karsen schilderde een klein oeuvre van naar schatting 100 schilderijen bijeen. Na 1905 werkte hij nauwelijks nog. Dat staat in schril contrast voor de algemene waardering voor het werk die er was en bleef bestaan. Zijn stijl werd erkend als modern en oorspronkelijk. Die geheel eigen manier van werken werd opgemerkt door vrienden, kunstkenners en collega's. Het nu aangekochte gedeelte van het archief getuigt van die blijvende waardering van zijn werk, waarbij vooral anderen steeds moeite doen om zijn kunst te tonen, te verkopen en hem een plek te geven in de hedendaagse kunst.