RKD Netherland Institute for art History
Op 11 oktober 1535 doet Jacop Claesz, tinnegieter te Oudewater, bij de Leidse schepenbank zijn beklag over Dirck Hobbensz en diens zonen Dirck Dirck Hobbensz en Jan Dirck Hobbensz. Wat was het geval?
Willem, de derde zoon uit het gezin Hobbensz, was door zijn vader en broers bij Jacop in de leer gedaan. Maar nu, halverwege zijn opleiding, had Willem er de brui aan gegeven en was huiswaarts gekeerd. Hoe oud Willem precies was, is onbekend, maar vermoedelijk zal hij tussen de twaalf en veertien jaar zijn geweest.
Omdat zijn weggelopen leerjongen volgens Jacop niet van zins was 'weder by zyn meester te comen en[de] zyn ambocht voirt te leeren', was hij genoodzaakt vader Dirck en zijn zonen Dirck en Jan te wijzen op het contract dat bij aanvang van Willems leertijd was afgesloten. Een van de bepalingen luidde dat Jacop Willem in twee jaar tijd zou opleiden tot tinnegieter, inclusief kost en inwoning. Hiervoor zou Jacop een vergoeding ontvangen van vijf pond groten Vlaams. Twee pond zou bij aanvang van de opleiding worden betaald en de resterende drie pond na het eerste jaar. En verder, dat mocht Willem gedurende zijn leertijd de benen nemen, Jacop toch de afgesproken vijf pond zou ontvangen 'gelyck off Willem aldaer noch gebleven wair die voirs[eyden] geheele tyt'.
Temeer omdat het al ruim een jaar geleden was ('bet dan een Jaer geleden') dat Willem bij Jacop in de leer ging, meende Jacop de familie Hobbensz te kunnen houden aan de eerder gemaakte afspraken. Hij eiste dat zij ‘betalen die som[m]e van drie £ gr[oot] als Reste vande vyf £ gr[oot]'. Daarbij was hij bereid Willem opnieuw in de leer te nemen 'als Redelick en[de] betamelick wesen zal ende die coste geven dden tyt die noch gebrect ande twie Jaeren'.
Het feit dat de kwestie voor de schepenbank werd gebracht, impliceert dat Jacop en de familie Hobbensz er onderling niet uitkwamen. Wat zou de weggelopen Willem aan zijn vader en broers hebben verteld? Dat Jacop zich een slecht leermeester had betoond? Of was er onenigheid ontstaan omdat Jacop de bepalingen in het contract teveel in eigen voordeel uitlegde? Of hebben we hier te maken met de grillen van een zestiende-eeuwse puber, die zijn draai in het kleine Oudewater niet kon vinden en geen zin meer had om zich nog langer in het ambacht van tinnegieter te bekwamen?
Jammer genoeg tasten we over de afloop van het conflict in het duister. Maar het is wellicht een geruststellende gedachte dat jeugdige wispelturigheid ook in zestiende-eeuws Leiden geen onbekend fenomeen was.