Mainmenu

De vastgoedbesognes van appelverkoper Allert Andriesz

In 2019 werd de eerste fase van het project De Kunstambachten in Leiden 1475-1575 afgesloten. Hiermee zijn alle archiefstukken uit de periode 1475-1555, die betrekking hebben op de kunstambachten in Leiden en worden bewaard in het archief van Erfgoed Leiden en Omstreken, in RKDexcerpts (domein Leidse Kunstambachten tot 1575) ontsloten. Aan de realisatie van de volgende fase, die de periode 1556-1575 beslaat, wordt momenteel gewerkt. Om een beeld te geven van het soort documenten dat in de vermelde database kan worden gevonden, stelt het RKD geregeld een of meer archiefstukken aan u voor. In aflevering 7 figureert appelverkoper Allert Andriesz.


Moeilijke types

Iedereen loopt ze wel eens tegen het lijf: types waarmee je moeilijk door één deur kunt. Raak je met ze in conflict, dan kun je er zeker van zijn dat de afloop een nare smaak achterlaat. Verschillende Leidse ambachtslieden kunnen erover meepraten nadat ze het aan de stok kregen met Allert Andriesz. Hoewel hij in de zestiende-eeuwse archiefstukken telkens als 'appelcoper' staat vermeld, lijkt zijn appeltje voor de dorst meer te hebben gelegen in het vastgoed.


Zomaar afgebroken

We komen Allert Andriesz voor het eerst tegen op 13 april 1545 in een geschil met zijn buurman, goudsmid Geryt Cornelisz. Zonder enig overleg heeft Allert een muur en muurankers verwijderd die toebehoren aan Geryt. Geryt eist nu voor de schepenbank dat Allert hem een door experts vastgestelde vergoeding betaalt voor het afbreken van een deel van zijn eigendom of twee pond groten Vlaams 'mit costen schade en[de] Interresten'.

Allert is evenwel niet van plan zijn buurman zonder slag of stoot schadeloos te stellen en eist een schriftelijke kopie van de klacht die door Geryt bij de schepenbank is ingediend. Op 4 mei heeft Geryt wel genoeg van het getraineer van zijn buurman, zo lijkt het, en verzoekt de schepenen om ter plekke poolshoogte te komen nemen. Diezelfde middag nog stellen zij met eigen ogen vast dat Geryts klacht gegrond is. Daarmee is de kous echter nog niet af. Ondanks dat de schepenen de situatie persoonlijk zijn komen inspecteren, is Geryt genoodzaakt zijn buurman opnieuw aan te klagen. Op 19 juni eist Geryt dat hij zijn muurankers weer mag terugplaatsen, zijn huis dreigt immers uit verband te raken.

In de voorgevel van het huis zijn diverse muurankers te zien. Een muuranker was gemaakt van smeedijzer en bedoeld om constructiedelen, zoals muren en balken, te behoeden voor uitwijken. Detail uit: Johannes Vermeer, Het straatje, ca. 1658, Rijksmuseum, Amsterdam.


Alweer ruzie in de Maarsmansteeg

Hoe het conflict precies afloopt, is ongewis, maar exact drie jaar later, op 13 april 1548, blijkt het wederom te zijn uitgelopen op een burenruzie in de Maarsmansteeg. Ditmaal is het Allert die Geryt aanklaagt wegens het ophogen van de straat. Het heeft tot gevolg dat het hemelwater voor de deur van Allert 'zyn behoerlicke waterganck [is] benomen'. Allert beweert hierdoor grote schade te hebben geleden en eist dat Geryt de straat weer op het oude niveau terugbrengt of 100 Karolus guldens betaalt om de klus te klaren of een ander, door de schepenen te bepalen bedrag. Ook deze keer is het onduidelijk hoe het geschil uiteindelijk werd beslecht, maar dat een dergelijke futiliteit moest worden uitgevochten voor de schepenbank, zegt alles over de bedorven sfeer.

Detail van de plattegrond van Leiden door Joan Blaeu uit 1649, met middenboven de Oude Rijn en rechts de Sint Pancraskerk of Hooglandse Kerk (nr. 63). De Maarsmansteeg (nr. 84) ligt ingeklemd tussen de Visbrug (nr. 62), de Vismarkt (nr. 85) en de Breestraat (nr. 83). Aan de Breestraat ligt tevens 'Het Raethuys' (nr. 88), met onder meer de Schepenkamer.


Een poging tot oplichting?

Het slepende conflict waarin Gysbrecht Cornelisz Campen verzeild raakte, is van een geheel andere orde. Op 21 november 1547 klaagt hij Allert Andriesz aan vanwege de informele verkoop ('loese comanschip') van 'een half huys en[de] erve' in de Maarsmansteeg aan houtdraaier Blaserus Allertsz. Gysbrecht beweert voor de schepenbank over bewijs te beschikken dat de verkoop van het deel van het huis waarin hij met zijn vrouw woont, was bedoelt om hem te op te lichten ('welcke voors[eyde] coep geschiet Is om den eysscher te frauderen'). Wat is hier aan de hand?

Het heeft er alle schijn van dat Gysbrecht het eigendom van het huis in de Maarsmansteeg deelde met Allert Andriesz. Deze had nu klaarblijkelijk op snode wijze de mede-eigenaar zijn helft van het huis laten verkopen aan Blaserus Allertsz, wiens achternaam – Allertsz[oon] – doet vermoeden dat hij een kind van Allert is. Zou Gysbrecht door toedoen van Allert zijn helft van het huis tegen een veel te lage prijs hebben verkocht? Zou Allert zich het huis via zijn zoon hebben willen toe-eigenen? Hoe het ook zij, Gysbrecht eist compensatie of betaling van 50 pond groten Vlaams plus onkosten.

De kemphanen komen uiteindelijk tot een schikking, want het volgende jaar woont Gysbrecht nog steeds in het huis in de Maarsmansteeg, maar nu als huurder. De schikking zinde Allert evenwel geenszins. Kennelijk was het hem van meet af aan te doen geweest om Gysbrecht het huis uit te werken, want op 4 juni 1548 wordt Allert opnieuw door Gysbrecht aangeklaagd. Hij eist dat Allert zich committeert aan een eerdere, door een vierkoppige arbitragecommissie gedane uitspraak. Die was er dus aan te pas gekomen om Allert tot een vergelijk te dwingen. Gysbrecht stelt nu dat als Allert de gemaakte afspraken niet nakomt, hij afziet van het betalen van de huur of Allert dient hem 100 Karolus guldens te betalen plus onkosten.


Ruzie om een huis aan de Oude Rijn

In mei 1548 raakt Allert ook over een ander huis, gelegen aan de Oude Rijn, in onmin met zijn mede-eigenaar, schrijnwerker Pouwels Willemsz. En ook hier lijkt hij een poging te doen om zijn compagnon pootje te lichten. Ditmaal door binnen een gestelde termijn uitsluitsel te eisen over het exclusief gebruik door Pouwels van het gezamenlijke bezit voor de duur van vijf jaar, waarbij hij een jaarlijkse vergoeding bedingt van 16 Karolus guldens. Het huis bevindt zich echter, als we de daarop volgende aanklacht van Pouwels mogen geloven, door nalatigheid van Allert in zo'n deplorabele staat dat hij onmogelijk aan de eis kan voldoen. En hoewel in deze twist eveneens de afloop onbekend is, is het klip en klaar dat ook in deze zaak de onderlinge verhoudingen danig zijn verziekt.

Agressieve hond, detail uit: Anoniem, Jozef en de vrouw van Potifar, ca. 1575, Rijksmuseum, Amsterdam.


Hondenbeet

Tenslotte komen we Allert nog een keer tegen in 1551 als zijn hond schrijver Pieter Meesz te grazen heeft genomen. De door de beet veroorzaakte wond in het been is dermate ernstig dat behandeling door de chirurgijn noodzakelijk is. Ook in deze kwestie moest de schepenbank eraan te pas komen om Allert op zijn fatsoen te wijzen door hem betaling van de kosten voor de verzorging van de wond plus compensatie op te leggen. De schepenen in Leiden zullen het hoofdschuddend hebben aangezien.


Bekijk de archiefstukken in RKDexcerpts: