Ko Prange
‘Wie zich met de hedendaagse beeldende kunst gaat bezighouden, waagt zich in de jungle.’ Zo luidt de openingszin van het in 1957 gepubliceerde pamflet met de raadselachtige titel De god Hai-Hai en rabarber. Met het kapmes door de jungle der moderne kunst. In deze van ironie doorspekte tekst richt de auteur Jacobus Marie (Ko) Prange zijn pijlen voornamelijk op de moderne kunst, vooral de abstracte. Prange is tegenwoordig geen naam meer die iedereen vertrouwd in de oren klinkt, maar in de naoorlogse Nederlandse kunstwereld was hij een gerenommeerd criticus die ten strijde trok tegen alles dat naar nieuwlichterij en non-figuratie zweemde. Een korte introductie van de man die menig kunstliefhebber en museumdirecteur op de kast joeg met zijn ongezouten kritiek is dan ook op zijn plaats.
Complot
Prange werd in Surabaya geboren in 1904 en overleed in 1972 in Den Haag. In deze stad volgde hij een opleiding aan de Akademie van Beeldende Kunsten, waarna hij als kunstenaar enig succes oogstte met realistische, soms naar het surrealisme neigende, sombere grafiek. Eind jaren dertig werd hij door toedoen van Simon Carmiggelt als kunstcriticus aangesteld bij Het Parool, waar hij tot 1962 in dienst bleef. Keer op keer bereed hij in zijn kritieken zijn anti-moderne stokpaardjes en net als andere behoudende critici geloofde hij in een complottheorie. De moderne kunstwereld –museumdirecteuren, galeriehouders, kunsthandelaren, journalisten – was een samenzwering tegen de ambachtelijk-realistisch werkende kunstenaar die stelselmatig genegeerd en verketterd werd. Na beëindiging van zijn baan bij de krant vertrok hij naar het Noord-Brabantse Boekel, ver weg van de moderne kunstwereld. In 1966 begon hij opnieuw als graficus, maar een glanzende carrière als kunstenaar was niet voor hem weggelegd.
Nieuwe kleren van de keizer
Zijn haat, jaloezie en onbegrip ten aanzien van abstracte kunst etaleerde hij in 1957 in het genoemde, tamelijk potsierlijke pamflet De God Hai-Hai. In het naoorlogse Nederland van de wederopbouw was de pennenstrijd omtrent de kunstontwikkelingen een ernstige zaak. De titel verwijst naar de door Prange bedachte metafoor van de moderne kunst als een jungle, waarin ‘medicijnmannen’ op de ‘tam-tam’ slaan om eenieder onder de betovering van de God Hai-Hai (‘moderne kunst’) te brengen. Als een ware Don Quichot baant hij zich met een kapmes een weg door de jungle om alle leugens en bedrog te ontzenuwen. Onderweg sneuvelen Kandinsky, Klee en Mondriaan en voor Picasso heeft hij al helemaal geen goed woord over, die was in zijn ogen de grootste charlatan van de twintigste eeuw. Het tentoonstellingsbeleid van Sandberg, destijds directeur van het Stedelijk Museum in Amsterdam, moet het ook ontgelden. De God Hai-Hai lijkt een variant op het sprookje van de nieuwe kleren van de keizer, eveneens een populair verhaal om de moderne kunst te ontmaskeren. ‘Rabarber’ is een toespeling op een woord dat in hoorspelen blijkbaar bedoeld was om ‘het morrende volk’ te suggereren. Prange wordt regelmatig aangeduid als ‘gevreesd criticus’, maar was hij niet in dezelfde mate zelf vrezend? Angstig voor de onbekende toekomst van de kunst, de moderne samenleving die zekerheden van de oude wereld aantastte, bang om als kunstenaar het onderspit te delven?
Opponenten en geestverwanten
Met zijn opruiende kritieken ontmoette Prange niet alleen tegenwind, maar bereikte hij ook medestanders die in hem een verdediger van de traditionele kunstpraktijk zagen. In het archief van Prange dat het RKD bewaart, zijn in de correspondentie diverse uitingen van bijval en aanmoediging te vinden aan het adres van de kunstcriticus. Zo vroeg kunstenaarsvereniging De Brug hem om een lezing te verzorgen over de ontwikkelingen in de actuele kunst. De leden waren ervan overtuigd dat hij ‘de bijzonder geschikte persoon’ was ‘om aan te tonen hoe de z.g. Moderne Schilderkunst vooral in haar abstracte uitingen op een verkeerde weg, ja zelfs op een dwaalweg doolt’. De kunstenaar Chris ten Bruggen Kate uit Nunspeet viel Prange bij in zijn kritische uitlatingen: ‘Goddank, eindelijk weer een criticus die het durft te zeggen. Gelukgewenst heer Prange, met uw critiek van 7 Dec. jl. over Buffet, Appel en Jacobsen. Zoals U hier heeft geschreven, denken er gelukkig nog duizenden die, evenals U, de Kunst liefhebben. Ons goede volk moet weer gezond worden.’ Prange stond niet alleen in zijn strijd tegen de verdorvenheid van de moderne kunst. Zeven jaar eerder deed Carel Willink zijn vergelijkbare boekje De schilderkunst in een kritiek stadium het licht zien, waarin hij van leer trekt tegen moderne tendensen in de schilderkunst.