'Onze pénétratie was sterker als jij in je laatste brief vermoedt'
Sjoerd van Faassen en Herman van Bergeijk
In 1922 ontmoette kunstenaar Theo van Doesbrug (1883-1931) de bijna veertien jaar jongere architect Cornelis van Eesteren (1897-1988). Dat de samenwerking die vervolgens ontstond niet altijd even soepel verliep, is terug te lezen in hun briefwisseling. Ze werkten in 1923 voor het eerst samen aan ontwerpen voor een tentoonstelling in Parijs. Van Eesteren deed achteraf in enkele Franse bladen voorkomen alsof Van Doesburg bij dit project niet meer den een ‘collaborateur’ was geweest. ‘Ik zag toen dat van geen pénétrante samenwerking nog sprake was’, schreef Van Doesburg verontwaardigd. In de brieven erna is te lezen hoe het conflict werd gesust.
Wrijvingen over het auteurschap van hun ontwerpen en theoretische artikelen die Van Doesburg publiceerde, bleven de kop op steken en vergiftigden de relatie blijvend. Door wat Van Doesburg zag als tegenwerking, niet alleen Van Eesteren, maar ook van zijn voormalige Stijl-collega’s, bewoog zijn gemoedstoestand zich van grote woede, via telkens herhaalde verzoenpogingen, naar berusting.
De correspondentie tussen Van Doesburg en Van Eesteren documenteert een cruciale periode in Van Doesburgs leven, waarin hij steeds meer alleen kwam te staan. De bijna honderd brieven zijn geannoteerd gepubliceerd in deel 8 in de RKD-Bronnenreeks, bezorgd en ingeleid door Sjoerd van Faassen, geassocieerd onderzoeker bij het RKD, en architectuurhistoricus Herman van Bergeijk.