bredius-project-header

Crowdsourcingsproject Brediusaantekeningen: Vrijwilligers gezocht

 

Sinds anderhalf jaar ontsluit het RKD met hulp van vrijwilligers de archiefaantekeningen van Abraham Bredius (1855-1946). Inmiddels zijn ruim 10.000 excerpten, die Bredius maakte van zeventiende-eeuwse archiefstukken uit het stadsarchief van Amsterdam, van metadata voorzien. Een prestatie waar we trots op zijn! Nog zo’n 20.000 excerpten wachten op verwerking. Dit zijn niet alleen excerpten die Amsterdamse schilders betreffen, maar ook kunstenaars uit andere steden, zoals Haarlem, Leiden, Delft, Den Haag, Rotterdam en Middelburg. Daarbij kunnen we alle hulp goed gebruiken. Maar wat is nu zo leuk aan het beschrijven van de Brediusaantekeningen?


Wie zoekt zal vinden

Bredius moet ontelbare uren hebben besteed aan het doorbladeren van zeventiende-eeuwse bronnen, zoals doop- en grafboeken, puiboeken en kerkelijk huwelijksproclamatieboeken (ondertrouwregisters), poorterboeken, rekeningenboeken, krakeelboeken, maar vooral eindeloze reeksen notarisprotocollen, op zoek naar gegevens die meer licht werpen op de levens van kunstenaars werkzaam in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. In het bijzonder in de notariële akten trof Bredius een schat aan gegevens aan, zoals bepalingen die werden opgenomen in (huwelijks)contracten en testamenten, over leningen die werden aangegaan, over de aan- en verkoop van huizen en vooral over allerhande zaken waarover men met elkaar in conflict was geraakt.

In de late negentiende en vroege twintigste eeuw, de periode waarin Bredius zijn archiefonderzoek verrichtte, was er nog veel onbekend over de kunstenaars waaraan de Republiek zijn faam dankt. Het systematisch doorzoeken van de bewaard gebleven stedelijke archieven was de enige manier om meer feiten boven water te krijgen. Bredius was overigens niet de enige die archiefbronnen excerpeerde. De door hem aangelegde dossiers bevatten ook aantekeningen van bijvoorbeeld Nicolaas de Roever (1850-1893), stadsarchivaris van Amsterdam waarbij Bredius enige jaren in de leer was, en van de kunsthistoricus en grondlegger van het RKD, Cornelis Hofstede de Groot (1863-1930). Dat het speurwerk zowel frustratie als euforie opleverde, blijkt uit een interview met Bredius dat in 1914 werd gepubliceerd:

‘[…] maanden en maanden zit je […] op stoffige zolders te snuffelen en te zoeken in allerlei familie-paperassen, in kille, donkere archief-kelders te verkleumen – met een tangetje pak je voorzichtig blaadje voor blaadje op en betuurt ‘t door een loupe – en je vindt niets. “Ik vertik ’t” denk je; en dan plòts – daar krijg je een rekening in handen: je leest hoe weinig Frans Hals voor zijn schilderijen kreeg of hoe Rembrandt de laatste jaren van zijn leven leefde van de spaarpenningen van zijn dochter … en je juicht! […] Héél zoo’n leven zie je vóór je … je zoekt naar méér, méér licht – ’t wordt een jacht, en een práchtige. Wat al schilders heb ik niet gevonden, wat al merkwaardigheden […].’

brediusaantekeningen-gallery-1
1. Abraham Bredius aan het werk in het Gemeentearchief van Amsterdam, tegenwoordig Stadsarchief Amsterdam, foto Centraal Bureau voor Genealogie, Den Haag 
2. Jan Stolker naar J. Hoogzaat, Portret van de bloem- en stillevenschilder Ernst Stuven, verblijfplaats onbekend
3. Excerpt door Abraham Bredius over Ernst Stuven, gebaseerd op een attestatie (verklaring door getuigen) uit het archief van notaris Jacobus Wybrants, Amsterdam, collectie RKD, archief Abraham Bredius

Uit het leven gegrepen

Bredius’ archiefaantekeningen beslaan zo’n 30.000 excerpten van zeventiende-eeuwse documenten, waarvan ongeveer de helft betrekking heeft op kunstenaars die hun hele werkzame leven of een deel daarvan gevestigd waren in de belangrijkste handelsstad van de Republiek, Amsterdam. De Brediusaantekeningen geven niet alleen een interessant, maar vooral ook een herkenbaar beeld van het leven in de vroegmoderne tijd. Want net zoals tegenwoordig had de een zijn zaakjes prima op orde en maakte de ander er een potje van.

Zo is Barend Graat (1628-1709) een toonbeeld als het gaat om het regelen van de oude dag. Toen zijn jongste dochter in het huwelijk trad, kwam de bejaarde schilder met haar tot een overeenkomst die hem aan niets deed ontbreken en ook haar niet benadeelde. Gerard d’Assonville (ca. 1627-na 1681) daarentegen, ging herhaaldelijk zo over de schreef dat hij uiteindelijk in de gevangenis belandde en zijn schilderscarrière op het spel zette. Tegenwoordig is geen enkel werk meer aan hem toe te schrijven.


Niet altijd aangenaam gezelschap

Ernstige vergrijpen waren gelukkig meer uitzondering dan regel. Gewelddadigheden beperkten zich meestal tot een handgemeen of een enkele ferme uithaal, zoals de vrouw van de bloem- en stillevenschilder Ernst Stuven (ca. 1657-1712) die haar dienstmeid een gat in het hoofd sloeg met een ring aan haar vinger. Stuven zelf was overigens ook niet altijd even aangenaam gezelschap. Daarvan getuigt bijvoorbeeld een verklaring die een aantal buren over hem aflegden: ‘zijn continuele onrust, schelden, vloekken en allerlei impertinenties’ waren dusdanig moeilijk te verdragen dat de buurtbewoners aan de Amsterdamse Nieuwe Prinsengracht het nauwelijks met hem uithielden. Uiteindelijk zou Stuven, vanwege zijn onaangepaste gedrag, enige tijd in de gevangenis doorbrengen.

Dat de gemoederen soms hoog konden oplopen, bewijst ook een excerpt dat betrekking heeft op de aan de Kalverstraat wonende genreschilder Pieter Quast (ca. 1605/1606-1647) en zijn vrouw. Op een avond hebben zij bezoek van Gaspar van Rouwbergen, domheer te Utrecht. In de keuken waar de vrouw des huizes aan het werk is, laat de domheer zich ontvallen dat hij ‘een hoer wel voor haer aensicht’ zou kunnen slaan. Fijntjes vraagt Quasts vrouw of Van Rouwbergen zich wel eens in ‘sulcke huijsen’ begeeft, waarop de domheer riposteert: ‘in kercken comen wel hoeren, souden der dan in de herbergen geen comen …?’ Het haalt de kou echter niet uit de lucht, integendeel, de woordenwisseling bereikt het kookpunt, zo blijkt uit hetgeen Bredius vervolgens noteerde: ‘wel, Mijn Heer, ick looff wel dat gy der wel hondert getast en gevoelt hebt… enz. enz. Eindelijk schold de Domheer haar uit voor een hoer, waarop zij hem als een furie aanvloog, krabde en sloeg.’ Pieter Quast, afkomende op de herrie, meende zijn vrouw te moeten verdedigen en zette een mes op de borst van de domheer, uitroepende: ‘Sacrament, wat heb je gedaen, seght of ick breng ’t daer deur’.

brediusaantekeningen-gallery-2
1. Pieter Quast, Vrolijk gezelschap in een interieur, The Metropolitan Museum of Art, New York
2. Excerpt door Abraham Bredius over Hans Rem en Jacques Lyscornet, gebaseerd op een attestatie uit het archief van notaris Lieven Heijlinc, Amsterdam, collectie RKD, archief Abraham Bredius

Pechvogels en slimmeriken

Bredius’ excerpten maken ook met enige regelmaat gewag van pechvogels. Zo’n ongelukkige is bijvoorbeeld Dirck Jansz. uit Hamburg. Hij was naar Amsterdam gekomen om het schildersvak te leren bij Juriaen Jacobsz. (1624-1685). Uit een getuigenverklaring blijkt evenwel dat Dirck ‘toen hij by Juriaen Jacobsz, Schilder, woonde, het heel slecht had en honger leed’. De getuigen verklaarden dat zij uit medelijden de jongen soms brood, boter en kaas toestopten. Andere leerjongens hadden het slimmer bekeken, zoals een zekere Jacques Lyscornet. Toen zijn leermeester Hans Rem (ca. 1657-ca. 1620/1623) hem erop uit had gestuurd om olie te kopen, spendeerde hij de helft van het meegegeven geld aan lekkernijen voor zichzelf.


Boedelbeschrijvingen

Veelzeggend zijn dikwijls ook boedelbeschrijvingen, waarvan Bredius niet zelden uitgebreide excerpten maakte. Ze geven een indruk van hetgeen kunstenaars in de zeventiende eeuw zoal aan bezittingen hadden. Zo treffen we in de beschrijving van de boedel van de schilder Barent Theunisz. (1578-1629) naast schilderijen, prenten, tekeningen en schildermaterialen ook allerhande boeken, waaronder ‘bijbels, boeken van Calvijn’, alsook boeken ‘over de Dordtsche Synode’, de maandenlange kerkvergadering die in Dordrecht in 1618-1619 plaatsvond en een einde moest maken aan de controverse tussen remonstranten en contraremonstranten. Bovendien bezat Theunisz. een exemplaar van het ‘Schilderboeck van Karel van Mander’, waarin we onder meer kunnen lezen dat ‘Scheeleneel’, van wie Theunisz. een ‘lantschapje’ bezat, de bijnaam was van de Antwerpse landschapschilder Cornelis Molenaer (ca. 1540-1589). Verder bezat Theunisz. onder meer zeventien Venetiaanse glazen, een speeljacht en nog een aantal andere schuiten en een ‘nieuw en een out vincketouw’, waarmee vogeltjes konden worden gevangen.

brediusaantekeningen-gallery-4
1. Salomon Savery naar Simon de Vlieger, Spelevaart op het IJ, Rijksmuseum, Amsterdam
2. Cornelis Molenaer, Landschap met de Barmhartige Samaritaan, Gemäldegalerie, Berlijn

Zin gekregen om mee te doen?

Het doel van het crowdsourcingsproject is om de door Bredius gemaakte excerpten van metadata te voorzien, zodat ze na afloop van het project digitaal doorzoekbaar zijn in de database RKDexcerpts. Dit houdt in dat je wordt gevraagd om bepaalde gegevens die in de excerpten worden vermeld, zoals plaatsnamen, data, persoonsnamen en beroepen, te registreren. Ook zal je worden gevraagd om zoveel mogelijk het type notariële akte vast te stellen. Vind je het leuk om een duik te nemen in de zeventiende eeuw en daarmee een steentje bij te dragen aan dit project? Je kunt geheel vrijblijvend een account aanmaken. Je bepaalt zelf hoeveel tijd je eraan wilt besteden en je kunt op elk moment weer stoppen. Aan het crowdsourcingsplatform is een uitgebreide invoerinstructie verbonden. Voor meer informatie klik hier.

brediusaantekeningen-gallery-3
Philips Galle naar Hans Bol, Vinkenjacht, Rijksmuseum, Amsterdam